Veel vrienden en kennissen van onze ecologen zijn altijd maar wat jaloers dat we – in de zomermaanden – zo veel in het veld zijn. Dat het niet altijd rozengeur en maneschijn is blijkt wel uit een sfeerimpressie die één van onze ecologen onlangs intern deelde.


Momenteel ben ik bezig in de Oeverlanden van het Hollands Diep. Leuke soorten als Driekantige bies, Klein vlooienkruid, Kleine kattenstaart, Geschubde mannetjesvaren e.d. Bij dit project horen ook de Biesboschachtige ruigten en bossen. Voor de liefhebber lees de sfeerimpressie hieronder.

“Ik buffel mij een weg door de ruigte het is vandaag 24 graden, op zich geen verkeerde temperatuur om te inventariseren, al is het in een Riet/Brandnetel/Braam/Haagwinde/Reuzenbalsemien/Schietwilgruigte toch al snel boven de 30 graden en helaas staat er in die hoge ruigten geen briesje wind. Boven mij hoor ik herhaaldelijk een klein vliegtuigje paraboolvluchten maken, verderop hoor ik het voortdurende lage gedreun van grote scheepsmotoren op het Hollands Diep. Voor mij zie ik een muur van brandnetels met een hoogte van 2,5 á 3 meter.

Ik kom bij de rivier, dat zie ik alleen op de kaart van mijn tablet want juist langs de rivier is de ruigte het ondoordringbaarst. Al lopend door het riet kun je soms pas de laatste halve meter doorhebben dat de rivier begint, abrupt eindigt het land dan in een steilrand. Oppassen geblazen dus, je wilt niet in de rivier vallen en een volgelopen laars halen. Lopend met een soort schoolslag zak je dan toch ineens een halve meter lager; het is het werk van de Bever die hier een mooi kanaaltje heeft gegraven tussen het riet. Het enige gezelschap dat ik vandaag heb zijn de vele Goudoogdazen. Ze komen af op mijn met zweet doordrenkte dubbele T-shirt en stomende hoofd. Af en toe landt er één in je gezicht; het is het enige plekje blote huid dat hij kan vinden. Dat moet hij bekopen met de dood. Ik draag handschoenen (waarmee je kunt blijven stippen op de tablet zonder ze uit te hoeven doen) om de brandnetels opzij te kunnen duwen en heb een dubbel T-shirt met lange mouwen, de buitenste is wit om de zon direct af te kaatsen en niet te absorberen. Een dubbel T-shirt met lange mouwen is een vereiste in deze brandnetelruigten. Verderop begint een bos met Schietwilgen. Al lopend bots je met je benen op omgevallen bomen die je niet ziet liggen tussen de brandnetels. Eigenlijk weet je dat als er een dominantie van brandnetels aanwezig is dat er omgevallen bomen liggen en je dus voorzichtig moet zijn.

Ik loop tegen een kreek op, te breed en te diep om over te komen. Ik kijk goed of ik ergens een omgevallen boom kan vinden die stevig genoeg is om de acht meter brede kreek over te komen. Voor de zekerheid stop ik m’n tablet in de rugzak. Aan de overkant gaat de ruigte verder, op de omgevallen bomen groeien epifytische varens. Meestal Eikvarens hoog op de stam en Mannetjesvarens laag bij de grond op vermolmde stammen, een enkele keer Tongvaren of Geschubde Mannetjesvaren; dat zijn de krenten uit de pap. Het is net een ‘jungle’, ruiger dan dit wordt het niet in Nederland. Plotseling val ik vanuit de ruigte op een wandelpad. Een toevallige wandelaar kijkt mij vol verbazing aan. Mijn broek ziet zwart van de blubber, hogerop groen van de plantensappen, mijn hoofd is rood van inspanning. Hij vraagt me: “Wat ben jij dan aan het doen? Survivallen…” Ik leg hem uit wat ik aan doen ben en dat dit mijn werk is. Je ziet hem denken, zou het waar zijn? Een kort gesprek is zeldzaam want meestal kom je maar 1 á 2 mensen per dag tegen. Mensen die mij van een afstand op het pad zien, vertrouwen het vaak niet, mannen lopen vaak toch door, vrouwen maken meestal rechtsomkeer, zij vertrouwen het niet. Ik begrijp dat ook wel, het liefst roep ik dan “het is goed volk hoor, ik inventariseer voor Staatsbosbeheer”, maar meestal zijn ze al weg. Ik vervolg mijn tocht en stuit in de ruigte op een vervallen griendkeet.

Ik schrik mij een ongeluk… Er klinkt een luide klap. Juist op dat moment knalt er een straaljager door de geluidsbarrière, ik hoor de vogels opvliegen en een Ree door de ruigte wegvluchten. Eens had ik een Ree die in een rondje wegvluchtte, hij kon mij niet zien in die hoge ruigte, waardoor hij recht op mij af kwam. Ik riep maar snel “Ho!” en hij kon nog net op een meter na mij uit de weg springen. Als ik in het open terrein aankom vliegt er laag op nog geen 20 meter hoogte een apache-helikopter over, het lijkt wel oorlogsgebied. Juist die ruige natuurterreinen worden nog wel eens gebruikt als oefengebied om eens lekker laag over te vliegen. De dag zit erop, oververhit en met de hartslag in het hoofd loop ik eindelijk over een heerlijk gemaaid pad zonder een lasso van kruiden om mijn benen bij iedere stap die ik zet. Bij de auto schud ik mijn laarzen leeg. Veel brandnetelblad en een gelei van doodgetrapte slakken. Daarna maak ik mijn zakken leeg: voornamelijk takjes die erin zijn gevallen. Mijn mobiele telefoon bewaar ik niet meer in mijn zak want dan heb je meteen rotzooi in je aansluitingen en wil hij ’s avonds niet meer opladen. Toch geeft het werk voldoening, ruiger dan dit krijg je in Nederland niet en ik ben er toch maar mooi weer doorheen gekomen.”